Deze pagina is niet van toepassing voor de Aruba versie.
De 128-barcode komt voor in 3 symbologieën:
- symbolenset A: laat de afdruk toe van hoofdletters, cijfers en ASCII-controletekens;
- symbolenset B: laat de afdruk toe van hoofd- en kleine letters, cijfers en leestekens;
- symbolenset C: laat de afdruk toe van een even aantal cijfers.
De optie UCC/EAN voegt een FNC1-teken toe na het "start"-teken van een barcode A, B of C om deze barcode eenduidig te identificeren als "shipping code".
Elke 128-barcode begint met een specifiek "start"-teken en eindigt met een "stop"-teken. Na dit "stop"-teken moet de barcode een "checksum" bevatten.
Mercator kan 128-barcodes afdrukken met een klassieke printer. Daartoe installeert u in het Windows configuratiescherm een lettertypeset die u los van Mercator moet aankopen bij Elfring Fonts.
De functie XC128 moet worden gebruikt voor de verwerking van de barcode opgeslagen in een Mercator-veld. Ze voegt de "start"- en "stop"-tekens toe, alsook de "checksum". Verder zet ze de code om in een afdrukbaar formaat met behulp van de True Type-lettertypes.
Voor het etiket moeten de volgende parameters worden ingesteld (voorbeeld voor een barcode opgeslagen in S_CLE3):
creëer een etiketveld met als formule: xc128(stock_rep.s_cle3,'A'). De tweede parameter van de functie is de te gebruiken symbologie:
- A: set A
- Aucc: set A UCC/EAN
- B: set A
- Bucc: set A UCC/EAN
- C: set A
- Cucc: set A UCC/EAN
In het etiket moet u het overeenstemmende lettertype kiezen:
- Code 128AB ... voor de sets A en B
- Code 128C ... voor set C
Dit lettertype moet voldoende groot zijn (bijvoorbeeld 48).
Dankzij deze parameterinstelling kunnen barcodes zoals deze worden afgedrukt:
Ter herinnering: deze procedure moet niet worden gevolgd als voor het afdrukken van de barcodes een gespecialiseerde printer wordt gebruikt (bijvoorbeeld: Eltron, Zébra, ...).
(Min. versie 5.1.19)